Het is een mooie zaterdag en ik geniet van het zonnetje op ons balkon. Een lekkere latte erbij, vers broodje. Beneden, in de tegenoverliggende vleugel, zie ik een buitendeur opengaan. Ik vermoed, dat die deur naar de gang in de betreffende vleugel leidt. Een oudere man komt naar buiten en hij loopt een vrouw tegen het lijf, die via dezelfde deur naar binnen gaat. Hij zegt, dat er een stukje karton tussen het slot zit, zodat de deur open blijft.
In mijn hoofd gebeurt meteen iets. Ik hoor mezelf denken, dat dat toch niet de bedoeling is. Dat die deur geen standaard in- of uitgang van het complex is, maar een nooduitgang. Ik merk een lichte irritatie en vraag me af of ik moet melden, dat de deur wordt gebruikt, waar hij niet voor bedoeld is. Moeders met kinderen lopen naar binnen. Ze komen voor de zwemlessen bij Ezzy’s, onder de appartementen. Dat kan toch niet? We hebben een prachtige hoofdingang.
Laat gaan Karin, er zijn erger dingen. Ik drink mijn
koffie verder op en kijk af en toe uit mijn ooghoeken naar de deur, waar ouders
en kinderen in en uit lopen. Moet ik Isolde (aanspreekpunt van ons complex) appen? Ik doe het niet. Laat
gaan!
Een half uurtje later komt manlief terug van de sportschool.
Zijn opmerking ‘de deuren van de hoofdingang zijn kapot. Je kunt er niet in
of uit’ verklaart in één klap het gebruik van de deur waar ik op uitkijk. Ik
spreek mezelf streng toe: zie je wel… niet klakkeloos conclusies trekken! Niet
meteen het slechtste denken. Ik veroordeel dat normaal gesproken bij anderen,
maar blijkbaar doe ik het zelf ook. Dít voorval maakt maar weer eens duidelijk:
niet alles ís, zoals je denkt dat het is!